Pijler 1: milieuvriendelijke bedrijfswagen

Pijler 2: duurzame vervoermiddelen en huisvestingskosten

Pijler 3: geld

Aangepast - 5.1. Welke keuzes zijn er allemaal mogelijk binnen het mobiliteitsbudget? En hoe worden die keuzes behandeld op het vlak van sociale zekerheid en fiscaliteit?

Het mobiliteitsbudget kan worden besteed in drie pijlers.

Elke pijler heeft een eigen sociale en fiscale behandeling.

Pijler 1: milieuvriendelijke bedrijfswagen

De bedrijfswagen kan deel blijven uitmaken van het mobiliteitsbudget. Maar niet elke wagen komt in aanmerking.

Zo moet het budget dat aan de wagen wordt besteed in principe passen binnen het ter beschikking gestelde mobiliteitsbudget dat het resultaat is van de omzetting van de initiële bedrijfswagen (die de werknemer ter beschikking had of waarvoor de werknemer in aanmerking kwam). De werkgever kan de werknemer verplichten om een wagen te kiezen die past binnen het mobiliteitsbudget, op voorwaarde dat hij die verplichting uitdrukkelijk heeft opgenomen in het aanbod aan alle werknemers.

Let op! Wanneer het mobiliteitsbudget ontoereikend is voor de volledige financiering van de gekozen wagen en de bijhorende kosten, moet de werknemer het verschil terugbetalen aan de werkgever of moet de werkgever het verschil aanmerken als loonvoordeel voor de werkelijke waarde en onderwerpen aan socialezekerheidsbijdragen en belastingen.

Bovendien moet de gekozen wagen milieuvriendelijk zijn. In het kader van het mobiliteitsbudget worden volgende wagens geacht milieuvriendelijk te zijn:

  • elektrische wagens;
  • wagens die beantwoorden aan alle volgende voorwaarden:
    • een CO2-uitstoot van max. 95 gr/km;

Deze norm geldt voor wie vanaf 2021 in het systeem van het mobiliteitsbudget stapt. Tijdens een overgangsperiode geldt een maximale CO2-uitstoot van:

      • 105 gr/km voor wie instapt in 2019;
      • 100 gr/km voor wie instapt in 2020.
    • de emissienorm voor luchtverontreinigende stoffen moet ten minste overeenstemmen met de geldende norm voor nieuwe voertuigen of met een latere norm;

Deze voorwaarde gold niet voor eindereeksen: nieuwe voertuigen die niet meer worden geproduceerd maar nog wel in voorraad zijn bij de fabrikant of de verdelers. Met het oog op een snellere vergroening van het wagenpark en om ecologische redenen is deze uitzondering niet langer gerechtvaardigd. Daarom wordt vanaf 01.01.2022 die uitzondering voor einde reeks-voertuigen opgeheven en zullen dus alle voertuigen van pijler 1 vanaf dan aan de geldende emissienorm voor nieuwe voertuigen moeten voldoen op het ogenblik van het verzoek.

    • wanneer het een oplaadbare hybride wagen betreft, moet de energiecapaciteit van de elektrische batterij minstens gelijk zijn aan 0,5 kWh per 100 kg wagengewicht;
    • op bovenvermelde drie criteria moet de gekozen wagen minstens even goed scoren als de wagen die is ingeruild voor het mobiliteitsbudget.

Deze voorwaarde geldt uiteraard niet als de werknemer niet over een wagen beschikte en zijn mobiliteitsbudget heeft verkregen op basis van zijn recht op een bedrijfswagen.

Opgelet: Vanaf 01.01.2026 mag een milieuvriendelijke bedrijfswagen in pijler 1 enkel nog een wagen zonder CO2-uitstoot zijn.

Aangezien de normen waaraan de milieuvriendelijke wagen moet voldoen, wijzigen doorheen de tijd, is het belangrijk om te weten op welke datum die normen moeten worden beoordeeld.

De normen waaraan de milieuvriendelijke bedrijfswagen moet voldoen, worden beoordeeld rekening houdende met de datum van de ondertekende bestelbon of het afgesloten leasingscontract.

Indien die datum vóór 01.01.2026 ligt, dan heeft de zero emissienorm geen invloed op de behandeling van de aangekochte of geleasede wagen in het kader van het mobiliteitsbudget. De zero-emissienorm heeft immers slechts invloed op wagens die men binnen pijler 1 aankoopt of leaset vanaf 01.01.2026 (m.a.w. waarvan de bestelbon ondertekend is of het leasecontract gesloten is vanaf die datum). 

De wagen die de werknemer binnen deze eerste pijler kiest, ondergaat dezelfde sociale en fiscale behandeling als een klassieke bedrijfswagen.

Pijler 2: duurzame vervoermiddelen en huisvestingskosten

Het mobiliteitsbudget kan ook worden gebruikt voor de financiering van duurzame vervoermiddelen.

Als er is gekozen voor een milieuvriendelijke bedrijfswagen in pijler 1, worden de kosten voor die bedrijfswagen uiteraard eerst in mindering gebracht van het budget.

Elke besteding die de werknemer binnen deze tweede pijler maakt, is volledig vrijgesteld van socialezekerheidsbijdragen en belastingen.

De wet voorziet enkel in een territoriale beperking bij de besteding van het mobiliteitsbudget aan biljetten voor het openbaar vervoer.

Zachte mobiliteit

Hieronder vallen de aankoop, huur, leasing, financiering, het onderhoud, de stalling en uitrusting ter bescherming van de bestuurder en zijn passagiers, alsook de uitrusting ter verhoging van hun zichtbaarheid van:

  • volgende vervoermiddelen (al dan niet elektrisch) met een maximale snelheid van 45 km/uur:
    • (gemotoriseerde) rijwielen: vb. fietsen, ongeacht het type van fiets: een gewone fiets, een plooifiets, een koersfiets, een mountainbike, een bakfiets, een elektrische fiets, een speed pedelec, enz.;
    • voortbewegingstoestellen: vb. een step, een monowheel, een hoverboard;
    • bromfietsen.
  • motorfietsen die uitsluitend elektrisch worden aangedreven.
  • vanaf 01.01.2022 een nieuwe subcategorie van elektrische voortbewegingstoestellen toegevoegd, namelijk de gemotoriseerde drie- en vierwielers, zoals gedefinieerd in het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, met dien verstande dat deze enkel in aanmerking komen wanneer ze elektrisch worden aangedreven en ontworpen zijn voor het vervoer van personen en, in het geval van vierwielers, voorzien zijn van een gesloten passagiersruimte.

In aanvulling op de reeds bestaande mogelijkheden zoals de aankoop, huur of leasing, het onderhoud en de verplichte uitrusting, kan het mobiliteitsbudget vanaf 01.01.2022 voor de categorie 'zachte mobiliteit' ook worden besteed aan:

  • financiering ervan, zoals onder andere de financieringskosten voor fietsleningen
  • de stallingskosten van de betreffende voertuigen. Hiermee worden de kosten voor het, al dan niet overdekt parkeren van bijvoorbeeld een fiets, een bromfiets of een elektrische motorfiets, meegenomen in de bestedingsmogelijkheden van het mobiliteitsbudget, ongeacht of het een publieke of private stalling betreft. Dat betekent ook dat de stallingkosten voor zachte mobiliteit kunnen worden gefinancierd via het mobiliteitsbudget buiten de context van het openbaar vervoer. Zo kan het gaan om betalende parkings voor fietsen van burgers die geen eigen plek hebben in/aan huis om hun fiets veilig weg te zetten
  • de uitrusting ter bescherming van de bestuurder en zijn passagiers, alsook ter verhoging van hun zichtbaarheid. Zo wordt de bestaande toepassing uitgebreid naar uitrusting die niet verplicht moet worden gedragen zoals voorzien in artikel 36 van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, maar die wel de veiligheid of de zichtbaarheid van de bestuurder en desgevallend de passagiers verhoogt. Er wordt hier bijvoorbeeld gedacht aan fietshelmen en fluohesjes. Regenkledij valt in die hoedanigheid niet onder deze categorie, maar kan wel worden gefinancierd binnen het mobiliteitsbudget wanneer deze eveneens de bescherming en/of de zichtbaarheid van de bestuurder of zijn passagiers verbetert.

Opgelet: Vanaf 01.01.2026 mogen de gemotoriseerde voertuigen die onder zachte mobiliteit vallen geen CO2-uitstoot meer hebben. Die norm moet worden beoordeeld rekening houdende met de datum van de ondertekende bestelbon of het afgesloten huur- of leasingscontract van het gemotoriseerde voertuig. Indien die datum vóór 01.01.2026 ligt, dan heeft de zero emissienorm geen invloed op de behandeling van de aangekochte of geleasede gemotoriseerde voertuigen in het kader van het mobiliteitsbudget. Net zoals voor de zero-emissienorm in pijler 1 heeft deze norm slechts invloed op de behandeling van de vanaf 01.01.2026 aangekochte, gehuurde of geleasede gemotoriseerde voertuigen onder de noemer zachte mobiliteit binnen pijler 2.

Openbaar vervoer

Hieronder vallen zowel abonnementen als vervoersbewijzen.

Wat betreft de abonnementen voor openbaar vervoer is de besteding van het mobiliteitsbudget niet langer beperkt tot abonnementen voor openbaar vervoer voor het woon-werkverkeer op naam van de werknemer. Vanaf 01.01.2022 kunnen abonnementen voor het openbaar vervoer voor alle verplaatsingen van zowel de werknemer als zijn inwonende gezinsleden worden gefinancierd via het mobiliteitsbudget.

Parkeerabonnementen komen ook in aanmerking op voorwaarde dat ze worden aangekocht in functie van een vervoerabonnement. Bijvoorbeeld: een abonnement voor een parking aan een station dat wordt aangekocht in functie van een treinabonnement voor het woon-werkverkeer van de werknemer.

Biljetten voor het openbaar vervoer kunnen vrij worden gebruikt voor het vervoer van de werknemer, zijn gezinsleden en andere personen naar keuze. En dit niet alleen voor reizen binnen België maar binnen de ganse Europese Economische Ruimte.

Niet alleen abonnementen en biljetten van de officiële aanbieders van openbaar vervoer komen in aanmerking. Zo kan de werknemer met zijn mobiliteitsbudget ook verplaatsingen met een waterbus of een intercitybus financieren. Ook verplaatsingen met hogesnelheidstreinen komen in aanmerking.

Vliegtuigtickets daarentegen kunnen niet worden gefinancierd met het mobiliteitsbudget.

Georganiseerd gemeenschappelijk vervoer

Georganiseerd gemeenschappelijk vervoer moet niet noodzakelijk door de werkgever worden georganiseerd. Het kan ook via een groep van werkgevers verlopen of zelfs via derden. Zo kan de werknemer met zijn mobiliteitsbudget ook verplaatsingen met een kantoorbus financieren.

Deeloplossingen

Deze rubriek omvat alle mogelijke vormen van gedeeld vervoer, zoals carpooling, en deelauto’s, -scooters, -fietsen, -steps, die aan een vloot of aan particulieren toebehoren, ongeacht of ze worden aangekocht, geleased of gehuurd.

Let op! Ook als een werkgever zelf deelauto’s ter beschikking stelt, moet het voordeel van het gebruik ervan door de werknemer in mindering worden gebracht van zijn mobiliteitsbudget. Als een deelauto hoofdzakelijk wordt gebruikt door dezelfde werknemer, wordt die auto beschouwd als een milieuvriendelijke wagen ter beschikking gesteld in pijler 1 en moet die auto dus voldoen aan de vooropgestelde milieucriteria.

Ook het gebruik van een taxi en de huur van een wagen met chauffeur, platformdiensten inbegrepen, vallen onder deze rubriek. Wel moet de exploitant in orde zijn met de regelgeving die op hem van toepassing is.

Opgelet: Vanaf 01.01.2026 mogen de gemotoriseerde voertuigen die onder carpooling, autodelen en verhuur van auto's met chauffeur vallen geen CO2-uitstoot meer hebben.

Tot slot kan de werknemer met zijn mobiliteitsbudget ook de huur van een voertuig zonder chauffeur voor maximaal 30 kalenderdagen per jaar financieren. Elke vervoermiddel voor het vervoer over land van personen en/of goederen komt in aanmerking. Mobilhomes zijn daaronder begrepen.

Mobiliteitsdiensten

Deze rubriek omvat alle mogelijke combinaties van duurzame vervoermiddelen (zachte mobiliteit, openbaar ervoer, georganiseerd gemeenschappelijk vervoer, deeloplossingen) die worden aangeboden onder de vorm van mobiliteitsdiensten.

Huisvestingskosten

Dichtbij het werk wonen is bij uitstek een duurzame mobiliteitsoplossing.

Aanvankelijk werd voorzien dat wie binnen een straal van 5 km – in vogelvlucht – van de normale plaats van tewerkstelling woont, het huurgeld of de intresten van een hypothecaire lening kan financieren met het mobiliteitsbudget.

De straal waarbinnen de woonplaats van de normale plaats van tewerkstelling moet gelegen zijn om het mobiliteitsbudget te kunnen besteden aan huisvestingskosten wordt vanaf 01.01.2022 vergroot van 5 tot 10 kilometer.

Daarnaast komen, eveneens vanaf 01.01.2022 ook kapitaalsaflossingen van hypothecaire leningen in aanmerking en dus niet alleen huurgelden en interesten van dergelijke leningen.

Verhuiskosten om dichter bij het werk te gaan wonen, vallen niet onder deze rubriek, en komen niet in aanmerking. De huur van een verhuiswagen kan eventueel worden gefinancierd met één van de bestedingsmogelijkheden onder de rubriek “deeloplossingen”.

Bedrijfsfiets en fietsvergoeding

Werkgevers die nog geen bedrijfsfietsen ter beschikking stellen en/of geen fietsvergoeding toekennen aan fietsende pendelaars, kunnen deze systemen opzetten en integreren in het mobiliteitsbudget. Ook werkgevers die al over zo’n systemen beschikken, kunnen die volledig of gedeeltelijk integreren in het mobiliteitsbudget, voor zover sectorale verplichtingen dit niet in de weg staan.

Hetzelfde geldt voor werknemers die nog geen bedrijfsfiets hebben en/of geen fietsvergoeding ontvangen. Zij kunnen deze voordelen benutten in pijler 2 als die mogelijkheid deel uitmaakt van het aanbod van de werkgever.

Let op! Er moet wel een link met de woon-werkverplaatsingen zijn. Het gaat immers om vrijgestelde bedrijfsfietsen en fietsvergoedingen. En deze zijn enkel volledig vrijgesteld indien:

  • de werknemer de fiets effectief gebruikt in het kader van de woon-werkverplaatsingen;
  • de fietsvergoeding maximaal 0,25 EUR (bedrag geldig vanaf 01.01.2022) per effectief getrapte woon-werkkilometer bedraagt.

Als deze voorwaarden niet worden gerespecteerd, zal de werknemer het genoten voordeel moeten terugbetalen aan de werkgever of zal de werkgever het genoten voordeel moeten aanmerken als loonvoordeel voor de werkelijke waarde en onderwerpen aan socialezekerheidsbijdragen en belastingen.

Deze rubriek staat los van de rubriek “zachte mobiliteit” waarbinnen andere bestedingen voor fietsen mogelijk zijn. Als de werkgever bijvoorbeeld de eigendom van een bedrijfsfiets onmiddellijk of na verloop van tijd wil overdragen aan de werknemer, dan kan hij die mogelijkheid beter aanbieden via de rubriek zachte mobiliteit.

Het is aan de werkgever om duidelijk het onderscheid te maken tussen een bedrijfsfiets ter beschikking gesteld via deze rubriek en een (bedrijfs)fiets ter beschikking gesteld via de rubriek “zachte mobiliteit”. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit het aanbod van de werkgever of uit de overeenkomst afgesloten tussen de werkgever en de werknemer in het kader van het mobiliteitsbudget.

Parkeerkosten

Vanaf 01.01.2022 kunnen parkeerkosten die gepaard gaan met het gebruik van het openbaar vervoer worden gefinancierd met het mobiliteitsbudget.

Voetgangerspremie

Vanaf 01.01.2022 kan de zogenaamde 'voetgangerspremie' voor de verplaatsingen te voet van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling worden gefinancierd met het mobiliteitsbudget.

Het gaat hier om een kilometervergoeding voor een maximum bedrag per kilometer dat gelijk is aan het bedrag van de fietsvergoeding bedoeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 14°, a), van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (maximaal 0,25 EUR vanaf 01.01.2022), toegekend voor de werkelijk te voet gedane verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling.

Deze premie kan dus niet worden toegekend voor zuivere privéverplaatsingen te voet.

Voor de toepassing van deze premie worden verplaatsingen uitgevoerd met voortbewegingstoestellen, zoals gedefinieerd in het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, gelijkgesteld met verplaatsingen te voet. Men denkt hier bijvoorbeeld aan verplaatsingen gedaan met rolschaatsen, per (al dan niet elektrische) step, per skateboard, met een (elektrische) rolstoel, elektrische scooters voor personen met een verminderde mobiliteit, …

Pijler 3: geld

Op het einde van elk kalenderjaar gebeurt een afrekening.

Het deel van het mobiliteitsbudget dat de werknemer niet heeft gebruikt voor de financiering van een milieuvriendelijke bedrijfswagen en/of duurzame vervoermiddelen, zal hem één keer per jaar in geld worden uitbetaald. En dit ten laatste samen met het loon van januari van het daaropvolgende jaar.

Het saldo van het mobiliteitsbudget wordt niet onderworpen aan gewone socialezekerheidsbijdragen en is volledig vrijgesteld van belastingen.

Er is wel een bijzondere werknemersbijdrage van 38,07% verschuldigd. De uitbetaling van het saldo gebeurt na aftrek van die bijdrage. In ruil voor die bijdrage wordt het saldo opgenomen in de berekeningsbasis voor de ziekte- en werkloosheidsuitkering én voor het pensioen.

5.2. Moet een werknemer het mobiliteitsbudget in alle pijlers besteden?

Neen.

Een werknemer kan vrij kiezen binnen welke pijler(s) hij zijn mobiliteitsbudget wil aanwenden binnen het aanbod van de werkgever.

5.3. Kan je een bedrijfswagen vervangen door een elektrische fiets en een deelauto om af en toe een gezinsuitstap te maken of een boodschap te doen. Is dat mogelijk met het mobiliteitsbudget?

Ja, op voorwaarde dat de werkgever die bestedingsmogelijkheden heeft opgenomen in het aanbod aan alle werknemers (zie ook de vraag “Moet een werkgever alle duurzame vervoermiddelen van pijler 2 aanbieden?”).

Elke besteding binnen deze tweede pijler, is volledig vrijgesteld van socialezekerheidsbijdragen en belastingen bij de werknemer en volledig aftrekbaar als beroepskost bij de werkgever.

Pijler 1: milieuvriendelijke wagen

5.4. Moet de werkgever milieuvriendelijke wagens in pijler 1 aanbieden?

Neen.

De werkgever mag zelf kiezen of, en onder welke voorwaarden, hij milieuvriendelijke wagens in pijler 1 aanbiedt, rekening houdende met zijn mobiliteitsbeleid en de mobiliteitsbehoeften van zijn werknemers.

De werkgever kiest bovendien of hij die bestedingsmogelijkheden al dan niet openstelt voor alle werknemers. Een eventueel onderscheid tussen werknemers moet uiteraard geoorloofd zijn.

De werkgever moet de bestedingsmogelijkheden bekendmaken aan alle werknemers.

5.5. Kan de werkgever zijn werknemers verplichten om een milieuvriendelijke wagen in pijler 1 te kiezen?

Neen.

Met het mobiliteitsbudget mag de werknemer de terbeschikkingstelling financieren van een milieuvriendelijke bedrijfswagen binnen het aanbod van de werkgever, maar daartoe kan hij niet worden verplicht.

Aangepast - 5.6. Op welke manier wordt de kostprijs van een milieuvriendelijke bedrijfswagen vastgesteld en verrekend in het mobiliteitsbudget?

De kostprijs van een milieuvriendelijke bedrijfswagen wordt vastgesteld door optelling van alle kosten voor de financiering van de wagen en de gerelateerde kosten in het kader van het bedrijfswagenbeleid, zoals de brandstofkosten en de verschuldigde solidariteitsbijdrage.

Bij een elektrische wagen kan het ook gaan om de elektriciteitskosten en de kosten voor de installatie van een laadpunt.

Wanneer de werkgever eigenaar is van de milieuvriendelijke bedrijfswagen, wordt de financieringskost vervangen door een jaarlijkse afschrijving van 20%. Daarbij moet rekening worden gehouden met de werkelijke kostprijs van de bedrijfswagen voor de werkgever, dus ook met de aangerekende opties en accessoires, de toegekende kortingen, en alle kosten voor brandstof, verzekeringen, de CO2-solidariteitsbijdrage, niet-aftrekbare btw, vennootschapsbelasting op niet-aftrekbare autokosten, enz. Eenmaal vastgesteld, wordt dat bedrag jaarlijks verrekend in het mobiliteitsbudget. De afschrijvingstermijn van de milieuvriendelijke wagen is in dat verband niet relevant.

Als niet alle kosten op het ogenblik van de toekenning van het mobiliteitsbudget zijn gekend (bv. brandstofkosten), dan mag de werkgever het te besteden bedrag in pijlers 2 en/of 3 vaststellen op basis van een eigen inschatting naar best vermogen.

Zodra de reële kosten wel zijn gekend, moeten die worden verrekend in het mobiliteitsbudget.

De verrekening van de reële kosten moet zo snel mogelijk gebeuren binnen datgene wat praktisch haalbaar is. De werknemer moet immers op ieder ogenblik toegang hebben tot de inlichtingen over de stand van zijn mobiliteitsbudget, waaronder het beschikbaar saldo 

(zie ook de vraag “Op welke manier kan de werknemer het gebruik van zijn mobiliteitsbudget opvolgen?”).

Als op het einde van een kalenderjaar blijkt dat het mobiliteitsbudget ontoereikend is om bepaalde kosten op te verrekenen en die kosten niet worden terugbetaald door de werknemer, dan moeten die kosten worden aangemerkt als loonvoordeel en onderworpen aan socialezekerheidsbijdragen en belastingen. Zij verliezen dus hun specifieke sociale en fiscale behandeling.

De mogelijkheid wordt wel voorzien dat de Koning een formule kan vastleggen waarmee het bedrag van de bestedingen van het mobiliteitsbudget in pijler 1 (milieuvriendelijke bedrijfswagen):

  • moet worden berekend op basis van de werkelijke kosten, of
  • kan worden berekend op forfaitaire wijze.

Zo kan een belangrijke administratieve vereenvoudiging worden gerealiseerd.

De mogelijkheid van een vaste formule stelt de werkgever in staat om het saldo van het mobiliteitsbudget uiterlijk samen met het loon van de eerste maand van het daaropvolgende kalenderjaar uit te betalen. Momenteel vormt dit een probleem voor werkgevers die op dat moment nog niet beschikken over al de informatie die nodig is om de totaliteit van de met de bedrijfswagen gerelateerde kosten te bepalen. Voor de werknemer is er zo meteen duidelijkheid over het bedrag dat hij in het kader van pijler 2 kan besteden of uitbetaald kan krijgen als saldo van het mobiliteitsbudget in pijler 3.

Momenteel heeft de Koning nog geen dergelijke formule vastgelegd.

5.7. Kunnen brandstofkosten en parkeerkosten worden aangerekend op het mobiliteitsbudget?

Ja.

Het mobiliteitsbudget kan worden gebruikt voor de financiering van een milieuvriendelijke wagen in pijler 1 en daarmee gerelateerde kosten in het kader van het bedrijfswagenbeleid.

Bijgevolg kunnen brandstofkosten en parkeerkosten worden aangerekend op het mobiliteitsbudget in pijler 1 als het bedrijfswagenbeleid voorziet in de financiering van dergelijke kosten bij een terbeschikkingstelling van een milieuvriendelijke bedrijfswagen (zie ook de vraag “Op welke manier wordt de kostprijs van een milieuvriendelijke bedrijfswagen vastgesteld en verrekend in het mobiliteitsbudget?”).

5.8. Kunnen autokosten die niet zijn begrepen in een leasingovereenkomst maar wel het gevolg zijn van de terbeschikkingstelling van een milieuvriendelijke bedrijfswagen worden aangerekend op het mobiliteitsbudget?

Ja.

Het mobiliteitsbudget kan worden gebruikt voor de financiering van een milieuvriendelijke wagen in pijler 1 en daarmee gerelateerde kosten in het kader van het bedrijfswagenbeleid.

Bijgevolg kunnen bijkomende autokosten, zoals carwash- en parkingkosten, winterbanden, franchises, worden aangerekend op het mobiliteitsbudget in pijler 1 als het bedrijfswagenbeleid voorziet in de financiering van dergelijke kosten bij een terbeschikkingstelling van een milieuvriendelijke bedrijfswagen (zie ook de vraag “Op welke manier wordt de kostprijs van een milieuvriendelijke bedrijfswagen vastgesteld en verrekend in het mobiliteitsbudget?”).

5.9. Wat gebeurt er als de leasemaatschappij geld terugbetaalt aan de werkgever omdat er bijvoorbeeld veel minder kilometers zijn gereden met de milieuvriendelijke bedrijfswagen dan is ingeschat?

Op het mobiliteitsbudget moeten de reële kosten worden verrekend (zie ook de vraag “Op welke manier wordt de kostprijs van een milieuvriendelijke bedrijfswagen vastgesteld en verrekend in het mobiliteitsbudget?”).

Dit leidt meestal tot een daling van het mobiliteitsbudget, maar kan in bepaalde omstandigheden ook leiden tot een stijging van het mobiliteitsbudget.

Als de leasemaatschappij een bedrag terugbetaalt aan de werkgever omdat er bijvoorbeeld veel minder kilometers zijn gereden met de milieuvriendelijke bedrijfswagen dan is ingeschat, dan moet het mobiliteitsbudget van de werknemer overeenkomstig worden verhoogd. Er zijn initieel immers teveel kosten aangerekend op het mobiliteitsbudget.

Het bedrag wordt toegerekend aan het kalenderjaar waarin de terugbetaling plaatsvindt. Wat eventueel overblijft op het einde van het kalenderjaar, valt onder pijler 3 en wordt overeenkomstig uitbetaald.

5.10. Wat gebeurt er als de parameters van een leasingovereenkomst worden aangepast tijdens het gebruik van de milieuvriendelijke bedrijfswagen?

Op het mobiliteitsbudget moeten in principe de reële kosten worden verrekend (zie ook de vraag “Op welke manier wordt de kostprijs van een milieuvriendelijke bedrijfswagen vastgesteld en verrekend in het mobiliteitsbudget?”).

De parameters van een leaseovereenkomst, zoals de leasetermijn of het kilometergebruik, kunnen wijzigen tijdens het gebruik van de milieuvriendelijke bedrijfswagen.

Dergelijke wijzingen hebben geen impact op de omvang van het mobiliteitsbudget, maar kunnen uiteraard wel leiden tot een verrekening van hogere of lagere kosten in het mobiliteitsbudget, waardoor de werknemer over minder of meer budget beschikt.

Het is belangrijk om de werknemer hierover op tijd te informeren.

5.11. Wat gebeurt er als de werknemer een milieuvriendelijke bedrijfswagen kiest die duurder is dan de huidige bedrijfswagen? Is een keuze voor het mobiliteitsbudget dan niet meer mogelijk?

Ook in die situatie is een mobiliteitsbudget mogelijk, maar er is dan sprake van een ontoereikend mobiliteitsbudget (zie ook de vraag “Wat bij een ontoereikend mobiliteitsbudget?”).

Aangepast - 5.12. Waar vind je de uitstoot van CO2 en van luchtverontreinigende stoffen van een wagen om uit te maken of het om een milieuvriendelijke bedrijfswagen gaat?

De CO2-uitstoot en Euronorm van wagens kun je terugvinden via de website www.ecoscore.be.

Voor de vaststelling van de CO2-uitstoot houden de federale overheidsdiensten rekening met het CO2-uitstootgehalte van het voertuig zoals dat gekend is bij de Dienst voor Inschrijving van Voertuigen (DIV) van de FOD Mobiliteit en Vervoer.

Je kan het uitstootgehalte normaal gezien terugvinden op het gelijkvormigheidsattest (“gewogen, gecombineerde” CO2-waarde voor elektrisch oplaadbare voertuigen; “gecombineerde” CO2-waarde voor andere aandrijvingen) en tot 01/07/2019 op het inschrijvingsbewijs van het voertuig (zie ook de vraag “Met welk CO2-uitstoot moet je rekening houden, als de wagen zowel een CO2-uitstoot heeft berekend volgens de WLTP-norm als de NEDC-norm?”).

Opgelet: Vanaf 01.01.2026 mag een milieuvriendelijke bedrijfswagen in pijler 1 enkel nog een wagen zonder CO2-uitstoot zijn (zie ook de vraag “Welke keuzes zijn er allemaal mogelijk binnen het mobiliteitsbudget? En hoe worden die keuzes behandeld op het vlak van sociale zekerheid en fiscaliteit?”).

Aangepast - 5.13. Wat gebeurt er als het CO2-uitstootgehalte van de milieuvriendelijke bedrijfswagen zoals dat gekend is bij de Dienst voor Inschrijving van Voertuigen (DIV) hoger is dan het CO2-uitstootgehalte opgegeven door de constructeur bij bestelling?

Voor de vaststelling van de CO2-uitstoot houden de federale overheidsdiensten rekening met het CO2-uitstootgehalte van het voertuig zoals dat gekend is bij de Dienst voor Inschrijving van Voertuigen (DIV) van de FOD Mobiliteit en Vervoer (zie ook de vraag “Waar vind je de uitstoot van CO2 en van luchtverontreinigende stoffen van een wagen om uit te maken of het om een milieuvriendelijke bedrijfswagen gaat?”).

Als de CO2-uitstoot van de in pijler 1 gekozen bedrijfswagen, zoals die gekend is bij de DIV, niet voldoet aan de wettelijke vereisten terwijl de CO2-uitstoot van die bedrijfswagen, zoals die is opgegeven door de constructeur bij bestelling, wel voldoet aan die vereisten, gaat het niet om een milieuvriendelijke bedrijfswagen maar om een klassieke bedrijfswagen waardoor het mobiliteitsbudget niet meer kan worden toegekend en zijn gunstig sociaal en fiscaal statuut verliest (zie ook de vragen “Behoudt de werknemer voor altijd het recht op zijn mobiliteitsbudget?” en “Wat zijn de gevolgen voor een werknemer wanneer de voorwaarden van het mobiliteitsbudget niet zijn nageleefd?”).

Opgelet: Vanaf 01.01.2026 mag een milieuvriendelijke bedrijfswagen in pijler 1 enkel nog een wagen zonder CO2-uitstoot zijn (zie ook de vraag “Welke keuzes zijn er allemaal mogelijk binnen het mobiliteitsbudget? En hoe worden die keuzes behandeld op het vlak van sociale zekerheid en fiscaliteit?”).

Aangepast - 5.14. Met welke CO2-uitstoot moet je rekening houden, als de wagen zowel een CO2-uitstoot heeft berekend volgens de WLTP-norm als de NEDC-norm?

Voor de vaststelling van de CO2-uitstoot moet rekening worden gehouden met:

  • de NEDC 1.0 CO2-waarde wanneer het voertuig enkel een NEDC-waarde heeft;
  • de WLTP CO2-waarde wanneer het voertuig enkel een WLTP-waarde heeft;
  • de NEDC 2.0 CO2-waarde of de WLTP-CO2-waarde (vrije keuze) wanneer het voertuig zowel een NEDC 2.0-waarde als een WLTP-waarde heeft.

Dit administratief standpunt is van toepassing zolang er hierover geen nieuwe wetsbepalingen in werking treden.

Om na te gaan of een voertuig over 2 CO2-uitstootgehaltes (WLTP en NEDC 2.0) beschikt, kan het gelijkvormigheidsattest van het voertuig worden geraadpleegd. Het gelijkvormigheidsattest van een voertuig met 2 CO2-uitstootgehaltes vermeldt namelijk zowel een tabel (rubriek 49.1) met NEDC verbruiks- en CO2-waarden, als een tabel (rubriek 49.4) met WLTP verbruiks- en CO2-waarden. Het inschrijvingsbewijs (uitgereikt vóór 01/07/2019) van het voertuig vermeldt daarentegen maar één waarde en verduidelijkt niet om welke waarde het gaat (WLTP of NEDC). Vanaf 01/07/2019 vermeldt het inschrijvingsbewijs geen enkele CO2-waarde meer, maar via de applicatie 'Mijn voertuig, mijn plaat', kan u op de website van de DIV de administratieve status van uw voertuig opvragen door uw chassisnummer in te vullen. Die administratieve status vermeldt onder meer de CO2-waarde(n) van uw voertuig.

Het moet gaan om de NEDC-waarde of de WLTP-waarde zoals die beschikbaar is bij de DIV. In principe stemt die NEDC-waarde of die WLTP-waarde overeen met respectievelijk de NEDC-waarde vermeld in de tabel in rubriek 49.1 en de WLTP-waarde vermeld in de tabel in rubriek 49.4 van het gelijkvormigheidsattest van het voertuig ('gewogen, gecombineerde' CO2-waarde voor elektrisch oplaadbare voertuigen; 'gecombineerde' CO2-waarde voor andere aandrijvingen).

Opgelet: Vanaf 01.01.2026 mag een milieuvriendelijke bedrijfswagen in pijler 1 enkel nog een wagen zonder CO2-uitstoot zijn (zie ook de vraag “Welke keuzes zijn er allemaal mogelijk binnen het mobiliteitsbudget? En hoe worden die keuzes behandeld op het vlak van sociale zekerheid en fiscaliteit?”).

Aangepast - 5.15. De nieuwe emissietest WLTP meet CO2-waarden die gemiddeld 20-25% hoger liggen dan NEDC. Is er voorzien in een correctie naar die nieuwe emissietest WLTP?

Neen.

Er is tot nu toe niet voorzien in een correctie.

Voor voertuigen met slechts 1 CO2-uitstootgehalte (WLTP of NEDC 1.0), moet met respectievelijk de WLTP- of NEDC-waarde rekening worden gehouden voor de vaststelling van de CO2-uitstoot.

Voor voertuigen met 2 CO2-uitstootgehaltes (WLTP en NEDC 2.0), moet rekening worden gehouden met één van beide waarden (vrije keuze) voor de vaststelling van de CO2-uitstoot.

Dit administratief standpunt is van toepassing zolang er hierover geen nieuwe wetsbepalingen in werking treden (zie ook de vraag “Met welk CO2-uitstoot moet je rekening houden, als de wagen zowel een CO2-uitstoot heeft berekend volgens de WLTP-norm als de NEDC-norm?”).

Opgelet: Vanaf 01.01.2026 mag een milieuvriendelijke bedrijfswagen in pijler 1 enkel nog een wagen zonder CO2-uitstoot zijn (zie ook de vraag “Welke keuzes zijn er allemaal mogelijk binnen het mobiliteitsbudget? En hoe worden die keuzes behandeld op het vlak van sociale zekerheid en fiscaliteit?”).

5.16. Wat is het wagengewicht van de milieuvriendelijke bedrijfswagen?

Met het wagengewicht wordt de massa in rijklare toestand van het voertuig bedoeld. Je kan dit terugvinden op het gelijkvormigheidsattest tegenover de code 13.

5.17. Wat gebeurt er als de normen waaraan de milieuvriendelijke wagen moet voldoen, wijzigen doorheen de tijd? Komt de gekozen wagen dan nog altijd in aanmerking voor de toepassing van het mobiliteitsbudget?

De normen waaraan de milieuvriendelijke wagen moet voldoen, worden beoordeeld rekening houdende met de datum van de ondertekende bestelbon of het afgesloten leasingscontract.

Indien de normen na die datum wijzigingen ondergaan, hebben die geen invloed op de behandeling van de aangekochte of geleasede wagen in het kader van het mobiliteitsbudget.

Aangepast - 5.18. Wat gebeurt er als een werknemer zijn bedrijfswagen inruilt voor een mobiliteitsbudget en dit mobiliteitsbudget wordt berekend op basis van een referentiewagen? Moet dan nog altijd rekening worden gehouden met de milieukenmerken van de ingeruilde wagen bij keuze van een nieuwe milieuvriendelijke bedrijfswagen in pijler 1?

Ja.

De nieuwe milieuvriendelijke bedrijfswagen moet minstens even goed scoren als de wagen die is ingeruild voor het mobiliteitsbudget op het vlak van:

  • de CO2-uitstoot;
  • de emissienorm voor luchtverontreinigende stoffen; en
  • de energiecapaciteit van de elektrische batterij, als de oorspronkelijk ingeruilde wagen een oplaadbare hybride wagen betrof.

De manier waarop het mobiliteitsbudget wordt vastgesteld is in dat verband niet relevant.

Opgelet: Vanaf 01.01.2026 mag een milieuvriendelijke bedrijfswagen in pijler 1 enkel nog een wagen zonder CO2-uitstoot zijn (zie ook de vraag “Welke keuzes zijn er allemaal mogelijk binnen het mobiliteitsbudget? En hoe worden die keuzes behandeld op het vlak van sociale zekerheid en fiscaliteit?”).

5.19. Wat gebeurt er als er een aanloopwagen ter beschikking wordt gesteld van de werknemer in afwachting van de levering van zijn milieuvriendelijke bedrijfswagen?

Als er een aanloopwagen ter beschikking wordt gesteld in afwachting van de milieuvriendelijke bedrijfswagen gekozen in pijler 1, dan moet ook die aanloopwagen kwalificeren als een milieuvriendelijke bedrijfswagen.

Als alternatief voor een aanloopwagen kan een deelauto of een huurwagen voor maximaal 30 kalenderdagen per jaar ter beschikking worden gesteld onder toepassing van pijler 2 (zie ook de vraag “Welke keuzes zijn er allemaal mogelijk binnen het mobiliteitsbudget? En hoe worden die keuzes behandeld op het vlak van sociale zekerheid en fiscaliteit?”).

Indien het mobiliteitsbudget voor het eerst wordt toegekend kunnen de werkgever en de werknemer er ook voor kiezen om de startdatum van de toekenning van het mobiliteitsbudget uit te stellen tot de datum waarop de milieuvriendelijke bedrijfswagen ter beschikking wordt gesteld (zie ook de vraag: “Wanneer gaat het mobiliteitsbudget precies van start?” ).

5.20. Kan de werknemer in de loop van het jaar alsnog kiezen voor een milieuvriendelijke bedrijfswagen in pijler 1?

De Administratie aanvaardt dat de werknemer op elk ogenblik kan kiezen voor een milieuvriendelijke wagen in pijler 1 binnen het aanbod van de werkgever, op voorwaarde dat de werkgever die mogelijkheid uitdrukkelijk heeft opgenomen in het aanbod aan alle werknemers.

Werkgever en werknemer houden het bedrag van het beschikbare budget best goed in de gaten als de werknemer in de loop van een kalenderjaar alsnog kiest voor een milieuvriendelijke bedrijfswagen in pijler 1, zodat zij niet worden geconfronteerd met de nadelen van een ontoereikend mobiliteitsbudget.

5.21. Komt een zogenaamde lichte vracht in aanmerking voor omzetting naar een mobiliteitsbudget?

Neen.

Het mobiliteitsbudget is het bedrag dat de werknemer ontvangt van zijn werkgever omdat hij afziet van de bedrijfswagen waarover hij beschikt of waarvoor hij in aanmerking komt.

De bedrijfswagen is het in artikel 65 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 gedefinieerde voertuig dat de werkgever ter beschikking stelt aan de werknemer voor persoonlijk gebruik en waarvoor in hoofde van de werknemer een forfaitair voordeel van alle aard wordt bepaald.

De betrokken wagens zijn:

  • personenwagens;
  • auto’s voor dubbel gebruik;
  • minibussen; en
  • de zogenaamde onechte lichte vracht.

Een onechte lichte vrachtwagen is een voertuig:

  • opgevat en gebouwd voor het vervoer van goederen, en
  • waarvan de maximale toegelaten massa kleiner of gelijk is aan 3.500 kg, en
  • dat niet beantwoordt aan één van de hieronder opgesomde voertuigtypes:
    • voertuigen waarvan de passagierscabine ten hoogste twee zitplaatsen mag bevatten, die van de bestuurder niet inbegrepen, en die volledig is afgesloten van de open laadbak (pick-ups met enkele cabine);
    • voertuigen waarvan de passagierscabine ten hoogste zes zitplaatsen mag bevatten, die van de bestuurder niet inbegrepen, en die volledig is afgesloten van een open laadbak (pick-up met dubbele cabine);
    • bestelwagen met één enkele rij zetels, gelijktijdig bestaande uit een passagiersruimte die ten hoogste twee zitplaatsen mag bevatten, die van de bestuurder niet inbegrepen, en een daarvan afgesloten laadruimte. Deze mag geen verankeringsplaatsen bevatten voor bijkomende banken, zetels of veiligheidsgordels;
    • bestelwagen met twee rijen zetels, gelijktijdig bestaande uit een passagiersruimte die ten hoogste zes zitplaatsen mag bevatten, die van de bestuurder niet inbegrepen, en een daarvan volledig afgesloten laadruimte. Deze mag geen verankeringsplaatsen bevatten voor bijkomende banken, zetels of veiligheidsgordels.

De echte lichte vracht die ter beschikking wordt gesteld van een werknemer en ook mag gebruikt worden voor privéverplaatsingen, is een voordeel van alle aard voor de werknemer. Maar dit voordeel wordt niet gevat door de forfaitaire berekeningswijze. Het voordeel moet worden begroot volgens de werkelijke waarde in hoofde van de verkrijger.

De inlevering van de echte lichte vracht komt dus niet in aanmerking voor omzetting naar een mobiliteitsbudget.

5.22. Kan een werknemer een elektrische bedrijfswagen inruilen voor een hybride bedrijfswagen in pijler 1?

Neen.

Op het vlak van de CO2-uitstoot, de emissienorm voor luchtverontreinigende stoffen en, wanneer de ingeruilde wagen een oplaadbare hybride wagen betreft, de energiecapaciteit van de elektrische batterij, moet de gekozen wagen minstens even goed scoren als de wagen die is ingeruild voor het mobiliteitsbudget.

Aan deze voorwaarden is niet voldaan als een werknemer een elektrische bedrijfswagen inruilt voor een hybride bedrijfswagen in pijler 1.

Aangepast - 5.23. Kan een werknemer een milieuvriendelijke bedrijfswagen in pijler 1 inruilen voor een andere milieuvriendelijke bedrijfswagen?

Ja, op voorwaarde dat de nieuwe milieuvriendelijke bedrijfswagen minstens even goed scoort als de wagen die oorspronkelijk is ingeruild voor het mobiliteitsbudget op het vlak van:

  • de CO2-uitstoot;
  • de emissienorm voor luchtverontreinigende stoffen; en
  • de energiecapaciteit van de elektrische batterij, als de oorspronkelijk ingeruilde wagen een oplaadbare hybride wagen betrof.

Opgelet: Vanaf 01.01.2026 mag een milieuvriendelijke bedrijfswagen in pijler 1 enkel nog een wagen zonder CO2-uitstoot zijn (zie ook de vraag “Welke keuzes zijn er allemaal mogelijk binnen het mobiliteitsbudget? En hoe worden die keuzes behandeld op het vlak van sociale zekerheid en fiscaliteit?”).

5.24. Kan een werknemer zijn eigen wagen gebruiken als milieuvriendelijke bedrijfswagen in pijler 1?

Neen.

Met het mobiliteitsbudget mag de werknemer de terbeschikkingstelling financieren van een milieuvriendelijke bedrijfswagen binnen het aanbod van de werkgever.

Het betreft een voertuig dat door de werkgever aan de werknemer ter beschikking wordt gesteld voor persoonlijk gebruik.

Een eigen wagen voldoet niet aan die vereiste en kan bijgevolg niet worden gebruikt als milieuvriendelijke bedrijfswagen in pijler 1.

Pijler 2: duurzame vervoermiddelen en huisvestingskosten

Nieuw - 5.25. Moet de werkgever duurzame vervoermiddelen in pijler 2 aanbieden?

Ja. De werkgever moet minstens een aanbod doen aan zijn werknemers in het gamma van duurzame vervoermiddelen binnen pijler 2.

Aangepast - 5.26. Moet een werkgever alle duurzame vervoermiddelen van pijler 2 aanbieden?

Neen.

De werkgever mag zelf kiezen welke bestedingsmogelijkheden worden aangeboden, rekening houdende met zijn mobiliteitsbeleid en de mobiliteitsbehoeften van zijn werknemers.

De werkgever kiest dus welke bestedingsmogelijkheden al dan niet worden opengesteld voor welke werknemers. Een eventueel onderscheid tussen werknemers moet uiteraard geoorloofd zijn.

Verder kan de werkgever ook rekening houden met de administratieve beheersbaarheid van de mobiliteitskeuzes.

De werkgever moet minstens een aanbod doen aan zijn werknemers in het gamma van duurzame vervoermiddelen binnen pijler 2 (zie ook de vraag “Moet de werkgever duurzame vervoermiddelen in pijler 2 aanbieden?").

De werkgever moet de bestedingsmogelijkheden bekendmaken aan alle werknemers.

5.27. Kan een werkgever ervoor kiezen om een mobiliteitsbudget aan te bieden dat is beperkt tot de financiering van huisvestingskosten in pijler 2 en de uitbetaling van het restsaldo in pijler 3?

Ja, als er voldaan is aan alle andere voorwaarden voor de toepassing van het mobiliteitsbudget (zie ook de vragen “Moet de werkgever milieuvriendelijke wagens in pijler 1 aanbieden?” en “Moet een werkgever alle duurzame vervoermiddelen van pijler 2 aanbieden?”).

5.28. Kan een werknemer voorstellen om bijkomende vervoermiddelen op te nemen in het mobiliteitsbudget?

Een werknemer kan uiteraard altijd een voorstel doen aan zijn werkgever.

Het is immers de bedoeling dat de werknemer de verplaatsingswijze kan kiezen die het best bij hem past. Bovendien wil het mobiliteitsbudget werknemers stimuleren om zoveel mogelijk te kiezen voor duurzame vervoermiddelen.

Het blijft wel aan de werkgever om te bepalen of hij bijkomende vervoermiddelen opneemt in zijn aanbod. Daarbij zal de werkgever niet alleen rekening houden met de beheersbaarheid van de mobiliteitsrekeningen van de betrokken werknemers, maar ook met de wettelijke beperkingen bij de selectie van duurzame vervoermiddelen.

5.29. Op welke manier verloopt de besteding van het mobiliteitsbudget in pijler 2?

De besteding van het mobiliteitsbudget in pijler 2 kan op verschillende manieren verlopen:

  • de middelen worden rechtstreeks besteed via de werkgever en worden afgerekend op het mobiliteitsbudget;
  • de middelen worden voorgefinancierd door de werknemer en terugbetaald door de werkgever;
  • er wordt gekozen voor een combinatie van beide.

Wanneer de werknemer de middelen volledig of gedeeltelijk voorfinanciert, bepaalt de werkgever welke rechtvaardigingsstukken moeten worden voorgelegd om de besteding te bewijzen.

Er worden geen specifieke formaliteiten opgelegd. Het is aan de werkgever om in geval van een sociale of fiscale controle het bewijs te leveren, via de rechtvaardigingsstukken bezorgd door de werknemer, dat de besteding in pijler 2 voldoet aan de wettelijke voorwaarden (bv. dat de interesten en kapitaalsaflossingen van een hypothecaire lening betrekking hebben op de woonplaats van de werknemer binnen een straal van 10 kilometer – in vogelvlucht – van zijn normale plaats van tewerkstelling).

Als gebruik wordt gemaakt van een betaalkaart of van een applicatie, moet de werkgever ervoor zorgen dat die instrumenten enkel kunnen worden gebruikt voor de financiering van de duurzame vervoermiddelen.

Aangepast - 5.30. Kan een werkgever ervoor kiezen om slechts één keer per jaar de onkosten gemaakt in pijler 2 terug te betalen aan zijn werknemers?

Neen.

Het mobiliteitsbudget wordt, na aftrek van het deel gebruikt voor de financiering van een milieuvriendelijke bedrijfswagen en van de bijhorende kosten, in zijn geheel in een virtuele vorm ter beschikking gesteld van de begunstigde werknemer.

De werknemer kan dus tijdens het kalenderjaar het deel van het mobiliteitsbudget dat niet werd gebruikt voor een bedrijfswagen in pijler 1 besteden aan duurzame vervoermiddelen in pijler 2. 

Opgelet: Om de transparantie van de afrekening van de kosten met betrekking tot pijler 1 te verhogen, moet vanaf 01.01.2022 het volledige bedrag van het mobiliteitsbudget in virtuele vorm op een mobiliteitsrekening ter beschikking worden gesteld van de werknemer.

Hiervoor moet de werkgever een mobiliteitsrekening creëren op naam van de begunstigde werknemer waarin hij het mobiliteitsbudget registreert en beheert (zie ook de vraag “Op welke manier kan de werknemer het gebruik van zijn mobiliteitsbudget opvolgen?”).

5.31. Kan een motor worden gefinancierd met het mobiliteitsbudget?

Motorfietsen kunnen in pijler 2 worden gefinancierd met het mobiliteitsbudget op voorwaarde dat ze uitsluitend elektrisch worden aangedreven en ze deel uitmaken van het aanbod van de werkgever.

Andere motorfietsen kunnen niet worden gefinancierd met het mobiliteitsbudget, ook niet in pijler 1 waaronder enkel milieuvriendelijke bedrijfswagens zijn toegelaten. Een motorfiets kan niet worden beschouwd als een bedrijfswagen.

5.32. Kan een privéwagen die door meerdere gezinsleden wordt gebruikt, als poolwagen of deelauto worden gefinancierd met het mobiliteitsbudget?

Neen.

Het gebruik van een privéwagen door meerdere gezinsleden voldoet niet aan de gangbare interpretatie van de begrippen carpooling of autodelen.

Aangepast - 5.33. Kunnen duurzame vervoermiddelen voor andere personen naar keuze, zoals gezinsleden, worden gefinancierd met het mobiliteitsbudget?

Ja, op voorwaarde dat de werkgever geen beperkingen heeft opgenomen in het aanbod aan alle werknemers.

Abonnementen voor het openbaar vervoer op naam van andere personen dan de werknemer of zijn inwonende gezinsleden kunnen niet worden gefinancierd met het mobiliteitsbudget. Dit geldt ook voor een door de werkgever terbeschikkinggestelde bedrijfsfiets die niet door de werknemer wordt gebruikt voor de verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling (zie ook de vraag “Welke keuzes zijn er allemaal mogelijk binnen het mobiliteitsbudget? En hoe worden die keuzes behandeld op het vlak van sociale zekerheid en fiscaliteit?”).

Alle andere duurzame vervoermiddelen voor andere personen naar keuze kunnen wel worden gefinancierd met het mobiliteitsbudget, voor zover de link met de werknemer wel bewaard blijft. Voor een aankoop betekent dit dat de factuur op naam van de werknemer dient te staan.

5.34. Kunnen ook duurzame vervoermiddelen in het buitenland worden gefinancierd met het mobiliteitsbudget?

Ja, op voorwaarde dat de werkgever geen beperkingen heeft opgenomen in het aanbod aan alle werknemers.

Op die manier kunnen onder meer volgende duurzame vervoermiddelen worden gefinancierd met het mobiliteitsbudget:

  • de huur van een step of een fiets in het kader van een citytrip;
  • het gebruik van openbaar vervoer in een lidstaat van de Europese Unie, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein;
  • de huur van een gezinswagen op vakantie voor maximaal 30 kalenderdagen per jaar.

De EER-beperking geldt enkel voor biljetten voor het openbaar vervoer en is niet van toepassing op andere duurzame vervoermiddelen.

De plaats van besteding van het mobiliteitsbudget aan duurzame vervoermiddelen is niet van belang. De bestedingen kunnen zowel plaatsvinden in het binnenland als het buitenland, tenzij de werkgever beperkingen heeft opgenomen in die zin.

Aangepast - 5.35. Kunnen Eurostar-tickets nog worden gefinancierd met het mobiliteitsbudget na de Brexit?

Vanaf 01.01.2021 kunnen Eurostar-tickets niet meer worden gefinancierd met het mobiliteitsbudget. 

Aangepast - 5.36. Kan een werknemer de aankoop van een speed pedelec, waarvan de kostprijs hoger is dan de omvang van het jaarlijks budget, financieren met zijn mobiliteitsbudget? Kan de werkgever de kostprijs van de speed pedelec afschrijven over meerdere jaren zodat er budget overblijft voor het onderhoud van de fiets en voor de aankoop van een valhelm?

Neen.

Bij een aankoop van duurzame vervoermiddelen op naam van de werknemer kan de kostprijs niet worden afgeschreven over de economische levensduur van het aangekochte vervoermiddel.

Indien de werknemer toch overgaat tot de aankoop van een duurzaam vervoermiddel en daarbij zijn mobiliteitsbudget overschrijdt, is er sprake van een ontoereikend mobiliteitsbudget (zie ook de vraag “Wat bij een ontoereikend mobiliteitsbudget?”).

Via een huur- of leasingformule van de fiets door de werkgever of een derde, of een terbeschikkingstelling van de fiets als een bedrijfsfiets, kan de kostprijs van het vervoermiddel uiteraard wel worden gespreid over meerdere jaren waardoor de situatie van een ontoereikend mobiliteitsbudget kan worden vermeden (zie ook de vraag 5.1. “Welke keuzes zijn er allemaal mogelijk binnen het mobiliteitsbudget? En hoe worden die keuzes behandeld op het vlak van sociale zekerheid en fiscaliteit?”).

Vanaf 01.01.2022 kan het mobiliteitsbudget voor de categorie ‘zachte mobiliteit’ ook worden besteed aan de financiering ervan, zoals onder andere de financieringskosten voor fietsleningen (zie ook de vraag 5.1. “Welke keuzes zijn er allemaal mogelijk binnen het mobiliteitsbudget? En hoe worden die keuzes behandeld op het vlak van sociale zekerheid en fiscaliteit?”).

5.37. Kan een werkgever de aankoop van een elektrische scooter gespreid ten laste leggen van het mobiliteitsbudget van een werknemer? Kan de werkgever de kostprijs van de elektrische scooter afschrijven over meerdere jaren zodat er budget overblijft voor het onderhoud van de scooter en voor de aankoop van een valhelm?

Ja.

Bij een aankoop van duurzame vervoermiddelen op naam van de werkgever kan de kostprijs worden afgeschreven over de economische levensduur van het aangekochte vervoermiddel.

De terbeschikkingstelling van de elektrische scooter als een bedrijfsscooter, is een manier om de kostprijs van het vervoermiddel te spreiden over meerdere jaren waardoor de situatie van een ontoereikend mobiliteitsbudget kan worden vermeden (zie ook de vraag “Kan een werknemer de aankoop van een speed pedelec, waarvan de kostprijs hoger is dan de omvang van het jaarlijks budget, financieren met zijn mobiliteitsbudget? Kan de werkgever de kostprijs van de speed pedelec afschrijven over meerdere jaren zodat er budget overblijft voor het onderhoud van de fiets en voor de aankoop van een valhelm?").

5.38. Kan de aankoop van een fiets door een werknemer die heeft plaatsgevonden vóór de toekenning van een mobiliteitsbudget, worden terugbetaald door de werkgever in het kader van dat mobiliteitsbudget?

Neen.

Het mobiliteitsbudget kan worden gebruikt voor de aankoop van een fiets door de werknemer, maar die aankoop moet plaatsvinden in de periode waarin de werknemer over een mobiliteitsbudget beschikt en ook ten laste worden gelegd van het op dat ogenblik beschikbare budget.

Aangepast - 5.39. Een werknemer kan in bepaalde omstandigheden huisvestingskosten financieren met zijn mobiliteitsbudget. Hoe verloopt die financiering bij koppels?

Of de werknemer een koppel vormt of een alleenstaande is, maakt geen verschil. In beide gevallen kan hij de volledige huisvestingskosten voor zijn woning bij het werk, financieren met zijn mobiliteitsbudget. De werknemer moet dan wel dat huurcontract of die hypothecaire lening alleen of samen als koppel hebben afgesloten. Heeft enkel zijn partner het huurcontract of de hypothecaire lening gesloten, dan kan de werknemer de huisvestingskosten voor zijn woning bij het werk niet financieren met zijn mobiliteitsbudget.

Bij koppels moet de financiering van huurgelden en interesten en kapitaalsaflossingen van hypothecaire leningen dus niet worden beperkt tot het wettelijk aandeel van de betrokkene in de huurovereenkomst of hypothecaire lening voor de woning bij het werk.

Let op! Het is niet mogelijk om huurgelden en interesten en kapitaalsaflossingen van hypothecaire leningen twee keer te financieren met een mobiliteitsbudget (bv. partner 1 financiert de volledige huurgelden via mobiliteitsbudget 1 en partner 2 doet hetzelfde via mobiliteitsbudget 2). Het is wel mogelijk om de huisvestingskosten te financieren via verschillende mobiliteitsbudgetten (bv. partner 1 financiert 50% van de huurgelden via mobiliteitsbudget 1 en partner 2 doet hetzelfde via mobiliteitsbudget 2). Of de besteding in pijler 2 voldoet aan de wettelijke voorwaarden, wordt beoordeeld per mobiliteitsbudget. Het is aan de werkgever om in geval van een sociale of fiscale controle het bewijs te leveren, via de rechtvaardigingsstukken bezorgd door de werknemer, dat de huisvestingskosten slechts één keer worden gefinancierd met een mobiliteitsbudget. Om de privacy van de werknemer te beschermen en de administratieve lasten voor de werkgever te beperken, volstaat een verklaring op eer waaruit duidelijk blijkt dat de huisvestingskosten niet eerder zijn gefinancierd met een mobiliteitsbudget.

Aangepast - 5.40. Kan het mobiliteitsbudget ook worden gebruikt voor de financiering van huisvestingskosten bij samenwoning met niet-gezinsleden?

Het mobiliteitsbudget mag worden gebruikt voor de financiering van huisvestingskosten, meer bepaald huurgelden en intresten en kapitaalsaflossingen van hypothecaire leningen, betreffende de woonplaats die binnen een straal van 10 kilometer van de normale plaats van tewerkstelling gelegen is (zie ook de vraag “Welke keuzes zijn er allemaal mogelijk binnen het mobiliteitsbudget? En hoe worden die keuzes behandeld op het vlak van sociale zekerheid en fiscaliteit?”).

Wanneer de woonplaats van de werknemer enkel wordt gebruikt voor de huisvesting van zijn gezin, dan mag het mobiliteitsbudget worden gebruikt voor de financiering van alle huisvestingskosten, zoals hierboven toegelicht in de vraag “Een werknemer kan in bepaalde omstandigheden huurgelden en interesten van hypothecaire leningen financieren met zijn mobiliteitsbudget. Hoe verloopt die financiering bij koppels?”.

Wanneer de woonplaats van de werknemer ook wordt gebruikt voor de huisvesting van niet-gezinsleden, dan mag het mobiliteitsbudget enkel worden gebruikt voor de financiering van de kosten voor de huisvesting van zijn gezin.

Het is immers niet de bedoeling dat het mobiliteitsbudget wordt omgezet in geld via pijler 2, dus vrij van socialezekerheidsbijdragen en belastingen, door huisvestingskosten van derden ten laste te nemen van het mobiliteitsbudget.

Aangepast - 5.41. Kan het mobiliteitsbudget ook worden gebruikt voor de financiering van interesten en kapitaalsaflossingen van een hypothecaire lening voor de verbouwing van de woning van de werknemer?

Het mobiliteitsbudget mag worden gebruikt voor de financiering van huisvestingskosten, meer bepaald huurgelden en intresten en kapitaalsaflossingen van hypothecaire leningen, betreffende de woonplaats die binnen een straal van 10 kilometer van de normale plaats van tewerkstelling gelegen is (zie ook de vraag “Welke keuzes zijn er allemaal mogelijk binnen het mobiliteitsbudget? En hoe worden die keuzes behandeld op het vlak van sociale zekerheid en fiscaliteit?”).

Bijgevolg komen de interesten en kapitaalsaflossingen van hypothecaire leningen van een werknemer voor de aankoop en verbouwing van zijn woning, slechts in aanmerking voor zover die woning door de werknemer als zijn woonplaats wordt gebruikt in de periode waarop die interesten en kapitaalsaflossingen betrekking hebben en die woonplaats binnen een straal van 10 kilometer van de normale plaats van tewerkstelling gelegen is (zie ook de vraag “De woonplaats moet binnen een straal van 5 kilometer van de normale plaats van tewerkstelling zijn gelegen. Op welke manier wordt die afstand vastgesteld?”).

Aangepast - 5.42. Kan het mobiliteitsbudget ook worden gebruikt voor de financiering van nutvoorzieningskosten, zoals water, gas en elektriciteit?

Het mobiliteitsbudget mag worden gebruikt voor de financiering van huisvestingskosten, meer bepaald huurgelden en intresten en kapitaalsaflossingen van hypothecaire leningen, betreffende de woonplaats die binnen een straal van 10 kilometer van de normale plaats van tewerkstelling gelegen is (zie ook de vraag “Welke keuzes zijn er allemaal mogelijk binnen het mobiliteitsbudget? En hoe worden die keuzes behandeld op het vlak van sociale zekerheid en fiscaliteit?”).

Dit betekent dat het mobiliteitsbudget kan worden gebruikt voor het betalen van de huur van een woning of appartement dicht bij het werk. Wordt de woning of het appartement in kwestie niet gehuurd maar aangekocht, dan kan het mobiliteitsbudget worden gebruikt voor de interesten en kapitaalsaflossingen van de hypothecaire lening.

Onder het begrip huurgeld worden kosten ten gevolge van het gebruik van het gehuurde goed, zoals elektriciteit, gas en water, bijgevolg niet begrepen.

Aangepast - 5.43. Kan het mobiliteitsbudget ook worden gebruikt voor de financiering van bijkomende kosten bovenop de huurprijs, zoals de gemeenschappelijke lasten?

Het mobiliteitsbudget mag worden gebruikt voor de financiering van huisvestingskosten, meer bepaald huurgelden en intresten en kapitaalsaflossingen van hypothecaire leningen, betreffende de woonplaats die binnen een straal van 10 kilometer van de normale plaats van tewerkstelling gelegen is (zie ook de vraag “Welke keuzes zijn er allemaal mogelijk binnen het mobiliteitsbudget? En hoe worden die keuzes behandeld op het vlak van sociale zekerheid en fiscaliteit?”).

Dit betekent dat het mobiliteitsbudget kan worden gebruikt voor het betalen van de huur van een woning of appartement dicht bij het werk. Wordt de woning of het appartement in kwestie niet gehuurd maar aangekocht, dan kan het mobiliteitsbudget worden gebruikt voor de interesten en kapitaalsaflossingen van de hypothecaire lening.

Onder het begrip huurgeld worden bijgevolg zowel de huurprijs als de gemeenschappelijke lasten begrepen voor zover die wettelijk zijn verschuldigd door de huurder aan de verhuurder voor het gebruik van het gehuurde goed.

Aangepast - 5.44. Kunnen huisvestingskosten die betrekking hebben op de periode vóór de toekenning van het mobiliteitsbudget worden gefinancierd met het mobiliteitsbudget?

Enkel huurgelden en interesten en kapitaalsaflossingen van hypothecaire leningen betaald vanaf de toekenning van het mobiliteitsbudget, komen in aanmerking voor verrekening op dat mobiliteitsbudget (zie ook de vraag “Op welke manier verloopt de besteding van het mobiliteitsbudget in pijler 2?”).

Aangepast - 5.45. Wat gebeurt er als een lening slechts gedeeltelijk wordt gewaarborgd door een hypothecaire inschrijving en voor het overige wordt afgedekt door een hypothecaire volmacht?

Het mobiliteitsbudget mag worden gebruikt voor de financiering van huisvestingskosten, meer bepaald huurgelden en intresten en kapitaalsaflossingen van hypothecaire leningen, betreffende de woonplaats die binnen een straal van 10 kilometer van de normale plaats van tewerkstelling gelegen is (zie ook de vraag “Welke keuzes zijn er allemaal mogelijk binnen het mobiliteitsbudget? En hoe worden die keuzes behandeld op het vlak van sociale zekerheid en fiscaliteit?”).

Onder hypothecaire lening moet worden begrepen elke lening die geheel of gedeeltelijk door een hypothecaire inschrijving is gewaarborgd.

De interesten en kapitaalsaflossingen van een lening die deels wordt gewaarborgd door een hypothecaire inschrijving en deels door een hypothecaire volmacht, kunnen dus integraal worden verrekend op het mobiliteitsbudget binnen het aanbod van de werkgever.

Aangepast - 5.46. De woonplaats moet binnen een straal van 10 kilometer van de normale plaats van tewerkstelling zijn gelegen. Op welke manier wordt die afstand vastgesteld?

De wet stelt dat de huisvestingskosten betrekking moeten hebben op “de woonplaats die binnen een straal van 10 kilometer van de normale plaats van tewerkstelling gelegen is”.

De afstand tussen de woonplaats en de normale plaats van tewerkstelling mag dus – in vogelvlucht – maximum 10 kilometer bedragen. Daarbij wordt geen rekening gehouden met de werkelijk af te leggen afstand tussen beide plaatsen, maar wel met de theoretisch kortste afstand.

De wet voorziet niet in een definitie van het begrip “normale plaats van tewerkstelling”.

De Administratie meent dat het de plaats betreft waar de werknemer gewoonlijk werkt. De plaats van tewerkstelling aangeduid in de arbeidsovereenkomst, wordt beschouwd als de normale plaats van tewerkstelling. De werkgever mag het tegendeel bewijzen met alle door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen, met uitzondering van de eed. Ook de Administratie mag het tegendeel bewijzen met diezelfde middelen.

Als de plaats van tewerkstelling niet wordt vermeld in de arbeidsovereenkomst of erin wordt aangeduid als “variabel”, dan wordt de plaats waar of van waaruit de werknemer feitelijk het belangrijkste deel van zijn verplichtingen ten aanzien van zijn werkgever vervult, beschouwd als de normale plaats van tewerkstelling. Alle relevante aanwijzingen moeten in beschouwing worden genomen om na te gaan waar of van waaruit de werknemer gewoonlijk werkt.

De normale plaats van tewerkstelling wordt per kalendermaand bepaald en de huisvestingskosten met betrekking tot die maand worden overeenkomstig gevalideerd. Wanneer sprake is van meerdere normale plaatsen van tewerkstelling binnen éénzelfde kalendermaand, dan betreft de normale plaats van tewerkstelling voor die maand, de plaats waar de meeste werkuren tijdens die maand zijn gepresteerd.

Binnen bovenvermeld kader, is de werkgever vrij om een methode te bepalen waarmee hij de afstand in vogelvlucht tussen de woonplaats en de normale plaats van tewerkstelling beoordeelt (bijvoorbeeld met behulp van een vaste online routeplanner waarmee afstanden in vogelvlucht kunnen worden bepaald) en de bestedingen in pijler 2 met betrekking tot huisvestingskosten valideert. De gekozen methode moet consistent worden toegepast voor alle werknemers.

Aangepast - 5.47. Op welke manier passen telewerk en satellietwerk in het mobiliteitsbudget?

Telewerk houdt in dat de werknemer, met behulp van informatietechnologie, thuis kan werken of op een plaats naar keuze.

Satellietwerk houdt in dat de werknemer op een andere plek werkt dan gebruikelijk. Het kan gaan om een werkplek van de eigen organisatie of van een andere organisatie, maar dan vaak in een andere stad of gemeente. In tegenstelling tot telewerk werkt de werknemer niet thuis of op een plaats naar keuze.

Telewerk en satellietwerk worden op zich niet gekwalificeerd als duurzame vervoermiddelen of daarmee gelijkgesteld voor de toepassing van het mobiliteitsbudget. Bijgevolg kunnen kosten met betrekking tot telewerk en satellietwerk niet worden verrekend in het mobiliteitsbudget  (zie ook de vraag “Kan het saldo van pijler 2 worden gebruikt om materiaal ter beschikking te stellen voor thuiswerk of werken op afstand?”).

Telewerk en satellietwerk kunnen er wel voor zorgen dat de werknemer bepaalde huisvestingskosten met betrekking tot zijn woonplaats via pijler 2 kan verrekenen op zijn mobiliteitsbudget. Dat is het geval wanneer die woonplaats binnen een straal van 10 kilometer van de normale plaats van tewerkstelling is gelegen. Bij de beoordeling van de normale plaats van tewerkstelling moet uiteraard rekening worden gehouden met het telewerk en satellietwerk van de werknemer. Als de plaats van het telewerk of satellietwerk van de werknemer kwalificeert als de normale plaats van tewerkstelling en die plaats binnen een straal van 10 kilometer van zijn woonplaats is gelegen, dan kan de werknemer huurgelden en interesten en kapitaalsaflossingen van hypothecaire leningen met betrekking tot zijn woonplaats via pijler 2 verrekenen op zijn mobiliteitsbudget (zie ook de vraag “De woonplaats moet binnen een straal van 5 kilometer van de normale plaats van tewerkstelling zijn gelegen. Op welke manier wordt die afstand vastgesteld?”).

Aangepast - 5.48. Als een werknemer 60% van zijn arbeidstijd thuis werkt, is zijn woonplaats dan zijn normale plaats van tewerkstelling? Kan hij zijn huisvestingskosten dan inbrengen in zijn mobiliteitsbudget?

Ja.

De woonplaats van de werknemer kan als de normale plaats van tewerkstelling kwalificeren, zelfs als een andere plaats als plaats van tewerkstelling is aangeduid in de arbeidsovereenkomst, als de werkgever dit kan bewijzen tegenover de Administratie.

De normale plaats van tewerkstelling wordt per kalendermaand bepaald en de huisvestingskosten met betrekking tot die maand worden overeenkomstig gevalideerd. Wanneer sprake is van meerdere normale plaatsen van tewerkstelling binnen éénzelfde kalendermaand, dan betreft de normale plaats van tewerkstelling voor die maand, de plaats waar de meeste werkuren tijdens die maand zijn gepresteerd (zie ook de vraag “De woonplaats moet binnen een straal van 10 kilometer van de normale plaats van tewerkstelling zijn gelegen. Op welke manier wordt die afstand vastgesteld?”).

De werknemer kan binnen het aanbod van de werkgever huurgelden en interesten van hypothecaire leningen met betrekking tot zijn woonplaats via pijler 2 verrekenen op zijn mobiliteitsbudget (zie ook de vraag “Op welke manier passen telewerk en satellietwerk in het mobiliteitsbudget?”).

Deze regeling kan ook worden toegepast voor structureel of tijdelijk thuiswerk ten gevolge van de COVID-19-pandemie.

Nieuw - Vraag 5.49. Kan het mobiliteitsbudget ook worden gebruikt voor de financiering van  een (mobiel) tuinkantoor dat gebruikt wordt i.h.k.v. telewerk? 

Telewerk wordt op zich niet gekwalificeerd als duurzame vervoermiddelen of daarmee gelijkgesteld voor de toepassing van het mobiliteitsbudget. Bijgevolg kunnen kosten met betrekking tot telewerk, zoals in dit geval de kosten van een (mobiel) tuinkantoor, niet worden verrekend in het mobiliteitsbudget (zie ook de vraag “De woonplaats moet binnen een straal van 10 kilometer van de normale plaats van tewerkstelling zijn gelegen. Op welke manier wordt die afstand vastgesteld?” en de vraag “Kan het saldo van pijler 2 worden gebruikt om materiaal ter beschikking te stellen voor thuiswerk of werken op afstand?”). 

Telewerk kan er wel voor zorgen dat de werknemer bepaalde huisvestingskosten met betrekking tot zijn woonplaats via pijler 2 kan verrekenen op zijn mobiliteitsbudget. Dat is het geval wanneer die woonplaats binnen een straal van 10 kilometer van de normale plaats van tewerkstelling is gelegen. Bij de beoordeling van de normale plaats van tewerkstelling moet uiteraard rekening worden gehouden met het telewerk van de werknemer. Als de plaats van het telewerk van de werknemer kwalificeert als de normale plaats van tewerkstelling en die plaats binnen een straal van 10 kilometer van zijn woonplaats is gelegen, dan kan de werknemer huurgelden en interesten en kapitaalsaflossingen van hypothecaire leningen met betrekking tot zijn woonplaats via pijler 2 verrekenen op zijn mobiliteitsbudget (zie ook de vraag “De woonplaats moet binnen een straal van 10 kilometer van de normale plaats van tewerkstelling zijn gelegen. Op welke manier wordt die afstand vastgesteld?”). 

De huur van een mobiel tuinkantoor of de interesten en kapitaalsaflossingen van een hypothecaire lening die specifiek werd aangegaan voor de aankoop of het bouwen van een (mobiel) tuinkantoor zijn echter geen huisvestingskosten die kunnen worden verrekend op het mobiliteitsbudget.  Een (mobiel) tuinkantoor is immers wegens zijn aard niet geschikt om te worden bewoond en maakt dan ook geen woonplaats uit. 

5.50. Op welke manier kan de btw worden gerecupereerd in pijler 2?

Er is niet voorzien in bijzondere btw-regels voor de toepassing van het mobiliteitsbudget.

Bijgevolg gelden de normale btw-regels onverminderd.

Afhankelijk van de besteding van het mobiliteitsbudget kan de btw-recuperatie dan ook verschillen.

5.51. Ik wil mijn mobiliteitsbudget gebruiken voor de financiering van een elektrische fiets. Wat gebeurt er met de btw als ik die fiets aankoop of lease, al dan niet via mijn werkgever?

Aankoop van een elektrische fiets

Ofwel koopt de werkgever de elektrische fiets. Ofwel koopt de werknemer die fiets en betaalt de werkgever de fiets terug (zie ook de vraag “Op welke manier verloopt de besteding van het mobiliteitsbudget in pijler 2?”).

In beide gevallen is er 21% btw verschuldigd.

De aankoopprijs, exclusief btw, wordt in ieder geval aangerekend op het mobiliteitsbudget.

De btw wordt aangerekend op het mobiliteitsbudget naargelang het geval:

  • Als de fiets wordt aangekocht op naam van de werknemer, dan wordt de btw volledig aangerekend op het mobiliteitsbudget;
  • Als de fiets wordt aangekocht op naam van de werkgever (zgn. bedrijfsfiets) en aan een aantal wettelijke vereisten is voldaan (er moet een rechtsgeldige factuur worden uitgereikt, de werkgever moet btw kunnen recupereren, …), dan kan een deel van de btw mogelijks worden gerecupereerd door de werkgever en wordt enkel het resterende saldo aangerekend op het mobiliteitsbudget. In dit kader zal de werkgever op basis van de feitelijke omstandigheden en onder toezicht van de btw-administratie moeten vaststellen in welke mate de fiets zal worden gebruikt voor bedrijfsdoeleinden, met andere woorden voor professionele verplaatsingen; woon-werkverkeer kwalificeert als privéverplaatsingen. Die inschatting zal aanleiding geven tot een bepaald percentage van aftrek van de betaalde btw op de aankoop van de fiets dat niet zal worden aangerekend op het mobiliteitsbudget.

Lease van een elektrische fiets

In geval van een lease met aankoopoptie, zal de aankoopprijs op het einde van het leasecontract, bij uitoefening van die optie, worden verrekend op het mobiliteitsbudget.

In deze situatie kan wel sprake zijn van een ontoereikend mobiliteitsbudget (zie ook de vraag “Wat bij een ontoereikend mobiliteitsbudget?”).

Ook in dit geval is er 21% btw verschuldigd op de leasevergoedingen en de aankoopprijs, en gelden dezelfde regels als hierboven toegelicht voor de aankoop van een elektrische fiets.

Nieuw - 5.52. Kan de voetgangerspremie worden geïntegreerd in pijler 2?

Vanaf 01.01.2022 kan de zogenaamde 'voetgangerspremie' voor de verplaatsingen te voet van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling worden gefinancierd met het mobiliteitsbudget.

Het gaat hier om een kilometervergoeding voor een maximum bedrag per kilometer dat gelijk is aan het bedrag van de fietsvergoeding bedoeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 14°, a), van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (maximaal 0,25 EUR vanaf 01.01.2022 ), toegekend voor de werkelijk te voet gedane verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling.

Deze premie kan dus niet worden toegekend voor zuivere privéverplaatsingen te voet.

Voor de toepassing van deze premie worden verplaatsingen uitgevoerd met voortbewegingstoestellen, zoals gedefinieerd in het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, gelijkgesteld met verplaatsingen te voet. Men denkt hier bijvoorbeeld aan verplaatsingen gedaan met rolschaatsen, per (al dan niet elektrische) step, per skateboard, met een (elektrische) rolstoel, elektrische scooters voor personen met een verminderde mobiliteit, … (zie ook de vraag “Welke keuzes zijn er allemaal mogelijk binnen het mobiliteitsbudget? En hoe worden die keuzes behandeld op het vlak van sociale zekerheid en fiscaliteit?”).

5.53. Kan de derdebetalersregeling voor openbaar vervoer worden geïntegreerd in pijler 2?

Alle bestedingen aan openbaar vervoer die in aanmerking komen voor de toepassing van het mobiliteitsbudget kunnen worden verrekend op een mobiliteitsbudget, ongeacht de manier van betaling van die bestedingen (zie ook de vragen “Welke keuzes zijn er allemaal mogelijk binnen het mobiliteitsbudget? En hoe worden die keuzes behandeld op het vlak van sociale zekerheid en fiscaliteit?” en “Op welke manier verloopt de besteding van het mobiliteitsbudget in pijler 2?”).

De werkgever brengt zijn reële kost in mindering van het mobiliteitsbudget. Het deel dat in het kader van de derdebetalersregeling wordt bijgepast door de overheid, mag niet in mindering worden gebracht van het mobiliteitsbudget.

5.54. Moet een voordeel alle aard (VAA) worden aangerekend bij de huur van een wagen zonder chauffeur?

Neen.

Elke besteding binnen pijler 2 is volledig vrijgesteld van socialezekerheidsbijdragen en belastingen (zie ook de vragen “Hoe wordt het mobiliteitsbudget behandeld voor de toepassing van de socialezekerheidsbijdragen?” en “Is het mobiliteitsbudget bij de werknemer belastbaar?”).

Er is binnen pijler 2 dan ook geen sprake van een voordeel van alle aard (VAA), ook niet wanneer de werknemer een wagen zonder chauffeur huurt voor maximaal 30 kalenderdagen per jaar.

De huur van dergelijke wagen in pijler 2 wijzigt niets aan het VAA dat wél geldt voor de wagen in pijler 1. Aangezien de wagen in pijler 1 ter beschikking blijft van de werknemer tijdens de periode van de huur van de wagen in pijler 2, blijft een belastbaar VAA aangerekend worden voor de wagen in pijler 1.

5.55. Kan het saldo van pijler 2 worden gebruikt om materiaal ter beschikking te stellen voor thuiswerk of satellietwerk?

Neen.

Materiaal voor thuiswerk of werken op afstand is niet opgenomen in de lijst van duurzame vervoermiddelen en is niet gelijkgesteld met duurzame vervoermiddelen (zie ook de vraag “Welke keuzes zijn er allemaal mogelijk binnen het mobiliteitsbudget? En hoe worden die keuzes behandeld op het vlak van sociale zekerheid en fiscaliteit?”).

Dergelijk materiaal komt dus niet in aanmerking voor de toepassing van het mobiliteitsbudget.

Aangepast - 5.56. Kan het saldo van pijler 2 worden gebruikt om materiaal aan te kopen voor het onderhoud van een fiets, al dan niet aangekocht met een mobiliteitsbudget?

Ja. 

Bij zachte mobiliteit spreekt de wet over “aankoop, huur, leasing, financiering, onderhoud, stalling en uitrusting ter bescherming van de bestuurder en zijn passagiers, alsook uitrusting ter verhoging van hun zichtbaarheid”.

De term onderhoud gaat over het in goede staat houden van de betrokken voertuigen, al dan niet aangekocht met een mobiliteitsbudget. Het gaat niet noodzakelijk over een dienst. Ook goederen die werden aangekocht voor het onderhoud van de betrokken voertuigen, kunnen in pijler 2 worden gefinancierd met het mobiliteitsbudget.

Ter herinnering: de werkgever bepaalt welke rechtvaardigingsstukken moeten worden voorgelegd om de besteding te bewijzen. Er worden geen specifieke formaliteiten opgelegd. Het is aan de werkgever om in geval van een sociale of fiscale controle het bewijs te leveren, via de rechtvaardigingsstukken bezorgd door de werknemer, dat de besteding in pijler 2 voldoet aan de wettelijke voorwaarden  (zie ook de vraag “Op welke manier verloopt de besteding van het mobiliteitsbudget in pijler 2?”).

5.57. Kan een tweedehandsfiets worden gefinancierd met het mobiliteitsbudget?

Ja.

Ook tweedehandsfietsen kunnen worden gefinancierd met het mobiliteitsbudget.

Aangepast - 5.58. Kan een fietsbijstandsverzekering worden gefinancierd met het mobiliteitsbudget?

Ja.

Bij zachte mobiliteit spreekt de wet over “aankoop, huur, leasing, financiering, onderhoud, stalling en uitrusting ter bescherming van de bestuurder en zijn passagiers, alsook uitrusting ter verhoging van hun zichtbaarheid”.

De term onderhoud gaat over het in goede staat houden van de betrokken voertuigen. Ook bijstandsverzekeringen (pechverhelping) worden daaronder begrepen.

Daarom kan een fietsbijstandsverzekering (fietspechverhelping) worden gefinancierd met het mobiliteitsbudget.

5.59. Wanneer een werkgever een poolwagen ter beschikking stelt van een werknemer voor privé-verplaatsingen, welk bedrag moet dan in mindering worden gebracht van het mobiliteitsbudget?

In dat geval is er sprake van een deelauto ter beschikking gesteld in het kader van pijler 2 (zie ook de vraag “Kan de werkgever bovenop het mobiliteitsbudget nog een poolwagen ter beschikking stellen voor professionele verplaatsingen?”) en moet het voordeel van het gebruik ervan door de werknemer in mindering worden gebracht van zijn mobiliteitsbudget (zie ook de vraag “Welke keuzes zijn er allemaal mogelijk binnen het mobiliteitsbudget? En hoe worden die keuzes behandeld op het vlak van sociale zekerheid en fiscaliteit?”).

Het betreft het bedrag dat de verkrijger in normale omstandigheden zou moeten besteden om een dergelijk voordeel te verkrijgen.

5.60. Wanneer een werkgever een poolwagen ter beschikking stelt van een werknemer voor privé-verplaatsingen, vanaf wanneer is er dan sprake van een milieuvriendelijke bedrijfswagen in pijler 1 in plaats van een deelauto in pijler 2?

De ter beschikking gestelde poolwagen kwalificeert niet langer als een deelauto in pijler 2, maar wel als een milieuvriendelijke bedrijfswagen in pijler 1, als de poolwagen hoofdzakelijk wordt gebruikt door dezelfde werknemer (zie ook de vraag “Welke keuzes zijn er allemaal mogelijk binnen het mobiliteitsbudget? En hoe worden die keuzes behandeld op het vlak van sociale zekerheid en fiscaliteit?”).

Of een wagen al dan niet hoofdzakelijk wordt gebruikt door dezelfde werknemer moet geval per geval worden beoordeeld aan de hand van de gegeven omstandigheden.

Let op! Als de poolwagen wordt beschouwd als een milieuvriendelijke wagen in pijler 1, dan moet die wagen ook voldoen aan de vooropgestelde milieucriteria (zie ook de vraag “Welke keuzes zijn er allemaal mogelijk binnen het mobiliteitsbudget? En hoe worden die keuzes behandeld op het vlak van sociale zekerheid en fiscaliteit?”).

Pijler 3: geld

Aangepast - 5.61. Kan de werknemer onmiddellijk (of in de loop van het jaar) kiezen voor het geld in pijler 3?

Neen.

Het mobiliteitsbudget kan tijdens het kalenderjaar worden besteed aan de financiering van een milieuvriendelijke bedrijfswagen en duurzame vervoermiddelen. Het restbedrag in pijler 3 kan slechts één keer per jaar in geld worden uitbetaald, na aftrek van een bijzondere werknemersbijdrage van 38,07%, waarmee sociale rechten, zoals pensioenrechten, worden opgebouwd, met uitzondering van het recht op jaarlijkse vakantie.

Bij uitdiensttreding kan het eventuele restbedrag in pijler 3 vroegtijdig in geld worden uitbetaald, na aftrek van de bijzondere werknemersbijdrage. Voor de vaststelling van dat restbedrag moet uiteraard wel rekening worden gehouden met het tijdstip waarop het mobiliteitsbudget eindigt. Het bedrag van het op mobiliteitsbudget moet immers worden toegekend overeenkomstig het aantal kalenderdagen van het kalenderjaar waarin de werknemer heeft deelgenomen aan het systeem van het mobiliteitsbudget (zie ook de vraag “Wat bij overschrijding van het beschikbare mobiliteitsbudget?" en de vraag “Wordt het mobiliteitsbudget jaarlijks of maandelijks toegekend?”).

5.62. Kan de werknemer het geld in pijler 3 overdragen naar een volgend jaar?

Neen.

Het saldo van het mobiliteitsbudget kan niet worden overgedragen naar een volgend jaar.

De werkgever is immers wettelijk verplicht om hem één keer per jaar het saldo in pijler 3 in geld uit te betalen. En dit ten laatste samen met het loon van de eerste maand van het daaropvolgende jaar.

5.63. Kan de werkgever weigeren om het geld in pijler 3 uit te betalen als de werknemer bepaalde voorwaarden niet respecteert?

Neen.

De werkgever mag zelf kiezen onder welke voorwaarden hij het mobiliteitsbudget aanbiedt in zijn onderneming, rekening houdende met zijn mobiliteitsbeleid en de mobiliteitsbehoeften van zijn werknemers.

Zo kan hij zijn werknemers verplichten om minstens 50% van hun mobiliteitsbudget te gebruiken voor de financiering van duurzame vervoermiddelen in pijler 2.

Als een werknemer die voorwaarde niet respecteert, kan de werkgever echter niet weigeren om het geld in pijler 3 uit te betalen, bij wijze van sanctie.

De werkgever is immers wettelijk verplicht om hem één keer per jaar het saldo in pijler 3 in geld uit te betalen. En dit ten laatste samen met het loon van de eerste maand van het daaropvolgende jaar.

Aangepast - 5.64. De werkgever wil geen bedrijfswagen meer ter beschikking stellen. Kan de werknemer zelf een milieuvriendelijke wagen kopen met zijn mobiliteitsbudget?

Het is niet mogelijk om zelf een milieuvriendelijke wagen te kopen met het mobiliteitsbudget. Enkel milieuvriendelijke bedrijfswagens ter beschikking gesteld door de werkgever komen in aanmerking voor financiering in pijler 1.

De werknemer kan er op het einde van het kalenderjaar wel voor kiezen om zijn mobiliteitsbudget te laten uitbetalen in geld in pijler 3 en met dat bedrag, na aftrek van de bijzondere werknemersbijdrage van 38,07%, zelf een milieuvriendelijke wagen financieren.

Let op! Wanneer de werknemer de zelf gefinancierde wagen gebruikt voor zijn woon-werkverplaatsingen, kan de werkgever hem hiervoor geen parafiscaal gunstige vergoeding betalen. Gebeurt dat wel, dan wordt de vergoeding beschouwd als loon en is die onderworpen aan socialezekerheidsbijdragen. Op fiscaal vlak kan de werknemer nog aanspraak maken op de algemene fiscale vrijstelling voor een “ander vervoermiddel” van maximum 410 euro per jaar (geïndexeerd bedrag aanslagjaar 2023).